Centimeter en Meetlat

Door Philip Huff

Philip schreef zijn verhaal bij deze muziek: Schuberts Fantasie in F mineur

I

Op een dag vroeg in april lopen we naar de stuwwal.
Wat vroeger een berg was is nu niet eens een heuvel,
maar de hemel is nog altijd even blauw en groot en stil.
Ook het bankje staat er nog en verderop ligt het ven vredig
te slapen in de aarde. Maar het trillende, golvende lentelandschap
duwt zich bij mij naar binnen als granaatscherven.
Een por, een ‘hé’, beneden in het heidegras 
trekt een hoge staart voorbij, dreigend als een periscoop. 
Iemand fluistert: ‘Wat doen we als-ie deze kant opkomt?’ 
Niemand zegt iets. We blijven angstig stilstaand kijken 
totdat een van ons knikt en een van de paden naar beneden kiest.

II

Het was Schubert die in de zomer van 1824 in Želiezovce
aan de piano een nieuw stuk speelde. Een dertienjarige,
de jongste dochter des huizes, luisterde aandachtig, haar gezicht
ernstig als dat van een jong kind dat met zand in de zon
zit te spelen. Toen de pianist opstond, kwam de vraag
wat het stuk betekende. Het leer van de pianokruk zuchtte
licht vermoeid toen de muziekdocent weer ging zitten,
het omgekeerde van wat de componist deed:
geconcentreerd speelde hij het stuk opnieuw.       

III

Volgens Peirce is dit de eerstheid van dingen: de noten.
Hij stelt dat deze eerstheid van muziek losstaat
van alle andere dingen. Los van die jonge vrouw
onder die glinsterende kroonluchter
met om haar heen die bleke ruiten
van dat grote huis. 
Los van die kamer dus, waarin ze niet alleen zit,
los van de componist, die te oud was,
los van dat huis, dat niet op zichzelf staat:
los van de gedachte dat muziek niets is dan klanken
die door stilte zweven tot iemand ze binnenlaat;
zoals ook een huis slechts leeft in de adem 
van wie er ooit kwam en ging.

IV

De geminachte zon trekt als strakgetrokken paardenharen
over het zwarte, synthetisch materiaal van onze kleren.
We lopen over smalle zandpaadjes, uitgesleten tussen de natte heide,
de grond zo zacht als een trampoline. Er valt een gat
tussen ons en onze vrienden, we vullen het met woorden.
Jij zegt dat het je een beschermd gevoel geeft, zo weggezonken dwalen
tussen de dophei, de ronde zonnedauw en de wilde gagel.
En nog mooier, dat we hier niet zien hoe de paden lopen,
alsof we door kniehoog, donker water waden.

V

Tweeheid is voor Peirce de verhouding tussen de dingen,
een deur die niet wil sluiten omdat er een hond in de opening ligt.
De vrouw die luistert naar de noten.
Een man die ze voorspeelt.
Drieheid is de geest die dit begrijpt: de vrouw, de muziek, de man.
Maar ook: de man, de vrouw, de muziek.
In dat huis.

VI

Bij Clive is te lezen dat Karolina die zomer de componist plaagde
door te vragen waarom niet één van zijn composities
aan haar was opgedragen.‘Waarom zou ik dat doen,’
zou de acht jaar oudere componist hebben gezegd,
‘alles is toch altijd aan jou opgedragen?’
Het is niet: eerst de muziek en dan de opdracht.
Het is niet: eerst de opdracht en dan de muziek.
Het is niet: eerst de componist en dan de muziek.
Het is niet: eerst de muziek en dan de componist.
Het is allemaal één, ook het plagen. En het vragen.
De afstand tot onze vrienden, de toenadering
tot elkaar.
In dit landschap.

VIII

Schubert droeg slechts één werk op aan de gravin,
zijn Fantasia in F klein, voor vier handen;
althans dat schreef Johann Michael Vogel,
zijn favoriete zanger en beschermheer,
later op het titelblad.
Binnen, aan die piano, zaten zij naast elkaar,
niet ver van elkaar, dichterbij dan ze anders
zouden mogen komen; om hen heen partituren
van, vermoed ik, Haydn en Mozart en Beethoven,
en kranten waarschijnlijk, vol van nu-vergeten gebeurtenissen.
Twee mensen die even één zijn
met de piano, met elkaar, met álle vragen
en alle mogelijke antwoorden
daarop.

IX

Ieder beeld hangt met andere beelden samen,
niets is los te trekken van al het andere. Elke splinter
vraagt om het grotere geheel waarvan hij is gescheiden.
Ik meet ook het harde feit dat we vandaag, al vijfentwintig graden,
onze jassen en truien om ons middel moeten knopen op met mijn oog
als een timmerman een grafkist, een kleermaker een begrafenispak
Toch ben ik hier, met jou, en is deze heidewandeling
bezig te veranderen in zachte, melodieuze muziek
voor nu twee, en later vier handen, wellicht.

over Philip Huff
Philip Huff (1984) studeerde filosofie en geschiedenis, en bracht zijn scherpe observaties naar literatuur en film. Niemand in de stad, Wat je van bloed weet, en zijn recentste roman Open tonen hem als een schrijver met een scherpe, persoonlijke stijl. Hij schreef zelf de scenario’s voor de verfilmingen van zijn werk en werkt aan zijn speelfilmdebuut Tussen hond en wolf.

word ook Kleine Vriend
€4 per maand

meer dan 120 mensen
gingen je voor!