Aantekeningen bij de wederopstanding van W.A. Mozart, 4 december 1831 te Wenen.

Door Tom Hofland

Koud. Sneeuw.
Ik vertrok in mijn coupé rond half elf in de ochtend vanaf de Lange Gasse en arriveerde – wegens hevige sneeuwval en onwillige paarden – zo’n vijfendertig minuten later bij het Josephinum alwaar dokter Kappelmann mij met trillende handen stond op te wachten. Nerveus gebaarde hij mij via een zijdeur het gebouw te betreden en hij keek schichtig om zich heen voor hij de deur achter mij sloot, alsof hij zeker wilde zijn dat ik door niemand gevolgd werd.
‘U weet dat ik de zondagsrust serieus neem, Herr Doktor,’ zei ik.
Hij wuifde mijn woorden weg en stiefelde voor mij uit de lange gang door. ‘Ik kan u proberen uit te leggen wat er is gebeurd, maar u kunt het beter met uw eigen ogen bekijken.’
Ik stelde verder geen vragen en liep, enigszins geïrriteerd, achter de oude dokter aan.
Bij één van de werkvertrekken in de westvleugel van het pand klopte hij zachtjes aan. Er kwam geen reactie, maar hij opende de deur en stapte opzij zodat ik hem voor kon gaan. Ik nam mijn hoed af en liep de kamer binnen.
Daar, aan tafel, zat een skelet. Het was ingehuld in een versleten lijkwade, en iemand had een witte pruik op zijn bruin uitgeslagen schedel gelegd. Een oude, licht vergeelde Perücke met slap geworden krullen. Terwijl ik de beenderen in mij opnam werd mij verteld dat dit skelet, dat met een licht gebogen rug aan tafel zat, Wolfang Amadeus Mozart was. Niets – behalve de pruik – wees daarop.
‘Dus het is je gelukt?’ zei ik.
Hij knikte. ‘Vorige week al. Maar we hebben een probleem. Morgen vieren wij, zoals u weet, de veertigste sterfdag van de grote Mozart en onze genadige keizer verwacht een nieuwe compositie van de meester. De eerste stap – reanimeren – was eigenlijk betrekkelijk eenvoudig. Maar nu…’
‘Maar nu?’ drong ik aan.
De dokter keek naar het skelet zoals een schooldirecteur naar een probleemkind kijkt. ‘Hij schrijft niet.’
Ik keek naar het skelet. Het had geen wenkbrauwen, maar toch kreeg ik het idee dat hij ze optrok.
‘Vervelend,’ zei ik.
‘Althans,’ ging de dokter verder, ‘hij schrijft wel, maar geen muziek.’
Op dat moment kwam het skelet in beweging, schraapte met zijn benige vingers een vel papier naar zich toe en doopte een veer in de inkt.
Ik liep om de tafel heen, ging achter het skelet staan en keek mee over zijn schouder. Hij schreef driftig en de pruik zakte schuin op zijn kruin.
Ik las hardop voor. ‘Nannerl.’
De dokter legde mij uit dat ze het skelet van alles hadden verzocht. Een symfonie, een opera, een eenvoudig klein klavierstückje: niks kregen ze op papier. ‘Alleen maar Nannerl, Nannerl, Nannerl,’ zei de dokter geërgerd. Toen ik hem vroeg of hij dan niet wist wie er met Nannerl bedoeld werd, schudde de dokter zijn hoofd.
‘Het is zijn zus,’ zei ik. ‘Maria Anna. Klaarblijkelijk heeft hij haar nodig om te kunnen componeren.’
De dokter vloog me bijna in de armen. ‘Dit is precies waarom ik u heb laten komen!’ riep hij. ‘We laten haar halen!’
Toen ik hem vertelde dat dit lastig zou gaan omdat zij een paar jaar geleden gestorven was, leek hij even van zijn stuk gebracht. ‘Een reanimatie is een prijzig proces en alleen bestemd voor de groten der aarden,’ mijmerde hij. ‘Niet voor een lichtgewicht. Laat staan voor een vrouw…’
Het skelet schoof ongemakkelijk in zijn stoel, leek te willen spreken, maar er ontsnapte slechts een wolkje stof uit zijn loshangende kaken.
‘Zonder Nannerl vrees ik dat er weinig uit zal komen,’ zei ik tegen de dokter, die vertwijfeld aan zijn baard stond te plukken. 
‘Dat wordt weer een tripje naar het Friedhof,’ zei de dokter zacht. ‘Maar als u zwijgt, doe ik dat ook.’ Hij maande me in de hoek te gaan zitten en te wachten.

Vier uur wachtte ik daar, net zo bewegingsloos als het skelet. Mijn ogen begonnen dicht te vallen toen plots de deur van de kamer openging. Daar verscheen de dokter, gevolgd door een mevrouw. Haar huid was diepbruin van kleur en lag strak om de beenderen heen gespannen. Haar ene oog was verdwenen, maar het andere keek helder voor zich uit. Haar lange haren waren vervlochten met boomwortelen, die ruw waren afgesneden en op haar schouders hingen. Haar beenderen staken door de dun geworden stof van haar zwarte jurk en je hoorde haar gewrichten droog klikken terwijl zij langzaam, met hoekige bewegingen, de kamer in kwam.
Haar broer, die al die tijd krom aan tafel had gezeten, richtte zich op en leek zich te verheugen.
In het midden van de ruimte, voor de tafel waar haar broer aan zat, bleef Nannerl staan. Een benauwde, raspende stem sprak zacht, bijna angstig: ‘Waarom ben ik hier?’
‘Om uw broer te helpen een nieuw werk voor de keizer te componeren,’ zei de dokter kordaat.
Nannerl sloot haar ene oog, wankelde kort, en zei toen even timide: ‘Onder mijn eigen naam?’
De dokter raspte ongemakkelijk zijn keel. ‘Pardon?’
Het wandelende lijk moest haar best doen om weer te spreken.
‘Onder mijn eigen naam?’ klonk het piepend uit haar broze keel.
‘Ik versta u heel slecht,’ zei de dokter nors, terwijl hij papier, een veer en een verse pot inkt op tafel zette.
‘Ze wil het alleen onder haar eigen naam,’ zei ik.
De dokter keek mij aan alsof ik hem in iets gestoord had. ‘Goed, goed,’ zei hij, en hij drukte Nannerl met enige kracht in de stoel naast haar broer. ‘Aan het werk dan maar.’

Het was laat in de nacht toen Nannerl fine op het papier noteerde. Ik had, en heb nog steeds, zelf geen enkele kennis van het notenschrift, maar haar werk zag er zeer indrukwekkend uit. Ze leek er zelf ook tevreden mee, al had de huid van haar lippen losgelaten en waren slechts wat gele tanden zichtbaar. Misschien verwarde ik dat aangezicht met een trotste glimlach.
Net toen de vrouw de veer in de inkt wilde dopen om het document te signeren, schoof de dokter het potje opzij. Ze keek de dokter met één oog aan en stond toen op om haar veer alsnog in de inkt te kunnen dopen. Op dat moment trapte de dokter op haar tenen en gaf haar een duw tegen haar schouders. Met een droge scheur kwam haar romp los van haar bekken, en met een klap viel Nannerl in stukken op de grond.
Haar hoofd rolde voorbij de voeten van haar broer en kwam bij de tafelpoot tot stilstand. Het ene oog dat het net nog had gedaan was nu dof en levenloos. Mozart keek met een hangende kaak naar het tafereel.
‘Wat afschuwelijk onhandig van me,’ zei de dokter terwijl hij het potje inkt voor Mozart op tafel zette en de veer tussen zijn witte vingerkoten drukte, maar het skelet stond op en wilde zich naar het hoofd van zijn zus toebuigen. De dokter wond er geen doekjes om en gaf ook Mozart een duw, die zijn broze schedel openspleet tegen de rand van de tafel. De gepoederde pruik bedekte de schade grotendeels, maar het skelet bleef roerloos liggen.
Terwijl de dokter met gretige ogen de partituur bestudeerde heb ik zonder afscheid te nemen het pand verlaten. Ik ben door de sneeuw terug naar de Lange Gasse gewandeld en thuis direct in een diepe slaap verzonken. Of de compositie de volgende dag is opgevoerd is mij onbekend. Ik weet alleen dat de dokter nog lange tijd een favoriet van de keizer is geweest.

over Tom Hofland
Tom Hofland (1990) schrijft romans en maakt podcasts waarin hij het absurdistische geloofwaardig weet te maken (of andersom?) Hoflands stijl wordt geroemd om de mix van ironie, suspense en verbeelding. Zijn derde roman, De Menseneter (2022), won de BNG Bank Literatuurprijs. Naast romans maakt hij prijswinnende podcasts zoals De Blankenberge Tapes en The Margate Murders, waarin hij met dezelfde eigenzinnigheid verhalen tot leven brengt.

word ook Kleine Vriend
€5 per maand

meer dan 180 mensen
gingen je voor!