Net niet onzuiver
Daan Heerma van Voss schreef zijn verhaal bij deze muziek.
Uit de mist, een ijle stem. Niet hoog, niet laag, net niet onzuiver. De stem drijft, zweeft rond in de mist. Het is een stem van vroeger. Van voordat je geboren was. Van voordat wie dan ook geboren was. Een mond zonder tanden, zonder lippen. De mond zingt een lied zonder publiek. De zingende man zit aan de oever van een rivier die nauwelijks stroomt. Hij houdt een hengel vast zonder lijn, zonder dobber, zonder haak. De man vist niet; hij wacht op vissen. Hij weet dat ze zullen komen. Dat weet hij al honderden jaren. Zijn huid verschrompelde, zijn handen begonnen te trillen, hij ziet niet zo goed meer. Hij hoeft ook niet te zien. Hij weet. Alles is in nevelen gehuld, behalve die zekerheid: dat hij weet. Alles zal onthuld worden, ‘aan het einde van de rit’. Dat heeft iemand hem ooit gezegd, en hij heeft nooit aan die woorden getwijfeld. Maar eerst moeten de vissen bijten. Eentje maar. Eén vis. Er was een tijd dat de man at wanneer hij honger had, en dronk wanneer hij dorstig was. Er was een tijd dat hij wist wat honger was, en wat dorst. Soms weet hij niet of de stem die hij hoort de zijne is, of dat deze iemand anders toebehoort. Soms ervaart hij de stem als droevig en soms als vrolijk. Dat is onbelangrijk. Het is allemaal onbelangrijk. Niks doet ertoe, behalve de vis. Hij moet zich inspannen om zich te herinneren hoe vissen eigenlijk smaken. Hij moet zich inspannen om zich voor de geest te halen hoe vissen er eigenlijk uitzien. Maar hij zal de vis herkennen als hij hem ziet, en de smaak zal hem terugleiden naar waar hij vandaan is gekomen, naar het thuis dat hij ooit heeft verlaten voordat hij hier neerzat, aan deze oever, van een rivier die nauwelijks stroomt. Hij weet wat liefde is omdat hij van de vis houdt. Hij weet wat liefde is omdat de vis van hem houdt, dat kan niet anders. Het is simpelweg onmogelijk om zo diep van iets te houden wat niet tegelijkertijd van jou houdt. De man maakt een werpbeweging met zijn lijnloze, dobberloze hengel. Misschien is dit de laatste dag zonder vis. Het kan elk moment gebeuren. Het kan al eeuwenlang elk moment gebeuren. In een café, een café verlicht door kaarsen, waar de vloer kraakte van pindaschillen, hoorde hij eens een man spreken over geluk. Dat je geluk moest najagen, dat je het moest temmen. Hij weet beter. Hij is gelukkig omdat hij wacht. Zolang hij wacht, moet er iets bestaan wat het wachten waard is. Het heeft hem nog nooit tegengezeten. Aan niets heeft het hem ontbroken.