Pianoconcert nr. 2

Door Basje Boer

Muziek: Pianoconcert nr. 2 van Rachmaninov

Het eerste dat ze ziet is zijn broek – lichtblauwe jeans. Wat had ze dan verwacht – een pantalon, een trainingsbroek, iets donkerblauws? Ze weet het niet, ze kent hem niet. Maar ze had zich iets anders voorgesteld.

         Hij zet zijn zonnebril af. Hij lacht terwijl hij naar haar toe loopt. ‘Hoi.’

         Zij lacht ook. Ze staat op van het kleine ronde tafeltje achter in het café. ‘Hoi.’

         Ze omhelzen elkaar. Hij neemt plaats. Is ze er al lang. Nee, helemaal niet. Heeft ze al besteld. Nee, ze heeft gewacht. Hij kiest voor een pilsje, zij doet mee. Hij trekt zijn spijkerjasje uit, hangt het over de rug van zijn stoel. Ze lachen weer, ongemakkelijk. We zijn ons bewust van het ongemak, zegt die lach. De lach dooft, de stilte zwelt aan. Het bier laat op zich wachten. De grote vragen hebben ze online al gesteld – werk, studie, jeugd. Ze vraagt hoe zijn dag was. Uit het antwoord komt een anekdote tevoorschijn, zij haakt aan met een eigen anekdote. De vaasjes komen op tafel, in het schuim wordt dorstig gehapt.

Het eerste dat hij ziet is haar lach. Op haar foto’s kantelt ze haar gezicht, kijkt ze in de lens met grote serieuze ogen. Voor het eerst ziet hij haar tanden.

Hij legt zijn zonnebril op tafel. Voordat hij heeft besloten of hij haar wel of niet een kus zal geven heeft zij al een omhelzing ingezet. Is hij zo laat? Of is zij te vroeg? Hij heeft het warm van het fietsen. Hij was van plan zijn jasje aan te houden. Hij voelt zich kwetsbaar in zijn overhemd, mager. Maar als hij het zweet op zijn rug voelt trekt hij toch zijn jasje uit.

Hij werd eerder vandaag afgesneden door een hardloper op het fietspad, vertelt hij. Zij werd uitgescholden door een trambestuurder, zegt zij. Eerst zijn er de anekdotes, dan komen de ideeën. Het gesprek gaat van smaak naar kunst naar perspectief.

         Hij wil nog wel een vaasje, zij ook. Ze bestellen er ossenworst bij, met augurkjes en zuur.

‘Ik kan je vertellen,’ zegt ze en ze stopt het laatste uitje in haar mond, ‘dat ik als kind voornamelijk films en series zag over mannen en jongens. En zo zat het ook met de verhalen die ik las – kinderboeken, Donald Duck, de strips van mijn vader. Kuifje, De Smurfen, Lucky Luke.’ Over zijn schouder zoekt ze de blik van de barvrouw. ‘Altijd, altijd,’ zegt ze, ‘vereenzelvigde ik me met de man. Was er al een vrouwelijke personage – Katrien, Smurfin – dan bekeek ik haar vanuit zijn ogen. Ik bekeek alles vanuit zijn ogen.’ Wanneer de barvrouw passeert met een dienblad vol vuile glazen steekt ze haar hand naar haar op. ‘Voor mij nog eentje,’ wijst ze op haar lege glas. Ze vraagt hem: ‘Jij ook?’ Hij knikt naar de barvrouw met een glimlach.

Ze windt zich te veel op, denkt ze. Ze gaat er te hard in.

         Ze is zich niet bewust van de ironie als ze vraagt: ‘Maar hoe was dat dan voor jou?’

*

Zomer in New York, ergens halverwege de jaren vijftig. Terwijl Richard – 39 jaar oud, getrouwd, kostwinner – dagen maakt van negen tot vijf, vertrekken zijn echtgenote en zoontje naar Maine. Het is een New Yorkse traditie: vrouwen en kinderen vieren vakantie op het koele platteland, waar de kinderen kajakken en zwemmen, en de mannen blijven achter op broeierig Manhattan. Zonder gezin wanen ze zich vrijgezel. Ze drinken en roken, gaan uit tot diep in de nacht. Ze flirten met vrouwen – de jonge, ongebonden vrouwen die zijn achtergebleven in de stad. Richard neemt zich voor zich te beheersen. Hij wil gezond eten en niet drinken. Hij verstopt zijn sigaretten en wil trouw blijven zijn aan zijn vrouw. Als zijn nieuwe bovenbuurvrouw voor de deur staat, mooi, jong en single, vraagt hij niet eens naar haar naam.

         Is het de verstikkende hitte die Richard het hoofd op hol brengt? Of dagdroomde hij altijd al? In zijn fantasie liggen de vrouwen aan zijn voeten. Smeken ze hem om een kus, zegt hij consequent nee. Nee, hij is getrouwd. In zijn fantasie is hij passief en kwetsbaar. Hij wordt overmeesterd op kantoor, herstelt van een operatie in het ziekenhuis, ligt op zijn rug in de branding. De vrouwen – secretaresse, verpleegster, vriendin – zijn dominant. Ze zijn gevaarlijk, gek van verlangen. En wat wil zijn bovenbuurvrouw eigenlijk van hem? Waarom staat ze naakt op haar balkon, flirt ze met hem, trekt ze zijn aandacht? Voor hij het weet heeft hij haar uitgenodigd voor een drankje. Hij schiet zijn jasje aan, drinkt zich moed in. Hij kiest geschikte muziek. Nee, geen Ravel. En van Stravinsky wordt ze vast bang. Het moet Rachmaninov zijn, het tweede pianoconcert – dat zal erin gaan als koek.

         In zijn fantasie draait Richard het verhaal alvast af. Op de eerste donkere tonen arriveert ze in een dramatische jurk. Hij draagt een chique kamerjas, zijn haar is grijs bij de slapen. Hij zit achter de piano en speelt het stuk dat we horen – ‘Pianoconcert nr. 2’, Sergej Rachmaninov. De melodie daalt de trap af, strijkers vullen de piano aan. Ze zoemen in de lucht als wolken die zwaar zijn van de regen. Heen en weer gaat de melodie, heen en weer. Zij neemt naast hem plaats, bevangen door de muziek. Dan gaat de lucht open, hoop doorkruist het donker. Hoger gaan we, hoger en hoger. Warmer krijgt zij het. Ze houdt het niet meer. Niet stoppen, zegt ze. Nooit stoppen. De melodie neemt een woedende wending – en dan houdt hij op met spelen. Waarom, vraagt ze. Waarom is hij gestopt? Omdat hij haar gaat vastpakken, zegt hij. Omdat hij haar gaat kussen, zegt hij, lang en hard. En dan doet hij precies dat.

*

Ze vraagt of hij die film kent, The Seven Year Itch van Billy Wilder. Hij pakt zijn telefoon van tafel om de titel te googelen. ‘O ja,’ zegt hij als Marilyn Monroe op zijn telefoonscherm verschijnt, breed lachend in een opwaaiende witte jurk.

         ‘In de film volgen we een man,’ zegt ze.

         ‘Richard,’ onderbreekt hij haar, lezend van zijn telefoon.

         ‘… die achterblijft in New York als zijn gezin met vakantie is. Want, je weet wel, in de Verenigde Staten kennen ze geen vakantiedagen. En het zijn de jaren vijftig dus getrouwde vrouwen werken niet. De film schetst het beeld van een stad waarvan de bewoners op drift zijn. Alle verstandige vrouwen, de moeders, zijn vertrokken en twee soorten mensen blijven achter: hitsige mannen en jonge vrouwen. En Richard is natuurlijk niet anders, al denkt hij van wel. Hij denkt zich te kunnen beheersen, totdat hij zijn nieuwe bovenbuurvrouw ontmoet, Marilyn Monroe. Hij is, zeg, veertig. Zij is begin twintig. Hij begint zich te verliezen in zijn fantasieën – over haar, over andere vrouwen. Over zijn eigen vrouw die zou vreemdgaan. Van al die dagdromen en gevoelens wordt de kijker deelgenoot gemaakt – zijn schuldgevoel, opwinding, paranoia, jaloezie. Hij ziet voor zich hoe Monroe de trap afdaalt naar zijn appartement terwijl hij piano voor haar speelt. Zij raakt in vervoering door de muziek – ik geloof dat het Rachmaninov is.’

‘Het tweede pianoconcert,’ vult hij aan.

‘Ja,’ zegt ze en ze neemt een slok van haar pils. ‘Dat zal het zijn. En als hij klaar is met spelen kust hij haar. Maar dan de realiteit. Ze arriveert niet in een galajurk maar in een fris lichtroze broekpak. Ze is geen ijskoude femme fatale maar gewoon een twintiger die lol wil maken. Ze heeft geen verstand van cocktails en vindt haar martini te bitter. Als ze boven een fles champagne gaat halen neemt ze ook een zak chips mee, die ze vrolijk dipt in de mousserende wijn. Ook van klassieke muziek weet ze niets. Hij zet Rachmaninov voor haar op en zegt dat ze de klanken over zich heen moet laten spoelen. Maar zij raakt pas in vervoering wanneer ze samen ‘Chopsticks’ spelen. Ik weet het niet met die Rachmaninov, zegt ze, maar hier krijg ik kippenvel van. Waarop hij besluit van zijn fantasie werkelijkheid te maken en haar te kussen.’

‘En dan?’

‘Dan vallen ze van de pianokruk en hij schaamt zich zo erg dat hij haar wegstuurt. Een beetje bedremmeld vertrekt ze want eigenlijk had ze het gewoon naar haar zin.’

Ze moet The Seven Year Itch talloze malen hebben gezien, zegt ze, zo tussen haar zevende en elfde. Ze had de film op videoband, opgenomen van televisie.

Ze kende de dialogen uit haar hoofd, ook al begreep ze ze niet. Ze kon de jurken natekenen, het lichtroze broekpak. Ze floot Rachmaninov. De donkere tonen, de lucht die openbreekt. De woedende piano.

Ze vraag zich af hoe de film haar toen beïnvloedde – de neurotische Richard, het gezicht van Marilyn Monroe. De heteroseksuele clichés, Manhattan in de zomer. Het idee dat dat ongetrouwde vrouwen gevaarlijk zouden zijn. Dat mannen zich niet kunnen beheersen. Is het niet juist andersom? vraagt ze retorisch. Zijn het niet die ongebonden vrouwen die bang moeten zijn voor een man als Richard?

         ‘Mag ik wat vragen?’ vraagt hij plotseling. ‘Wat had je eigenlijk van onze afspraak verwacht?’

*

Hij was in het zwart, zij droeg iets met blote schouders. Ze zagen elkaar voor de deur van het café – hij kwam uit de richting van het plein, zij uit de richting van de gracht. Het was donker. Dat was belangrijk, dat het donker was. Het was leeg op straat maar op het terras zaten vier of vijf drinkers – een publiek. Ze zagen elkaar, dat was belangrijk. Ze zeiden wat. Wat zeiden ze?

         Ze zeiden hoi. Ze zeiden het giechelend, duizelig. De hoi was als een zucht.

Zijn handen op haar middel, haar armen om zijn hals. Warme handen, warme hals. Blote schouders. Hun kus als een ademteug.

         Opnieuw, opnieuw. Hij in het zwart, haar schouders bloot. Het café, het publiek, het donker. Zijn blik. Zijn blik. Het is warm, het is zomer. Blote schouders. De hoi als een rimpeling. Het publiek kijkt even op. Zijn blik, een lok. Een nondescript T-shirt.

         Die broek, denkt ze. De broek is zwart.

*

Ze rekent af, ze vindt het leuk om te trakteren. Ze zegt: ‘Volgende keer betaal jij.’

         Hij trekt zijn spijkerjasje aan. Hij haakt de zonnebril aan zijn borstzak. Waar haar fiets staat, vraagt hij. Of is ze lopend? Hij wijst: hij is met de tram. Zij wijst ook: haar fiets staat aan de gracht. Ze loopt wel met hem op. Kunnen ze nog even praten.

         Het is nog volop dag. De winkels zijn dicht en de straten leeg. De zon verschuilt zich achter de wolken.

         ‘Ben je meer als Richard,’ vraagt hij, ‘of als de bovenbuurvrouw?’

         Ze identificeerde zich altijd met beiden – met haar omdat ze een jonge vrouw is, met hem omdat hij de protagonist is. Omdat de kijker deelgenoot wordt gemaakt van zijn perspectief.

         ‘Maar op wie van de twee lijk je?’ vraagt hij.

         Ze denkt na. ‘Hij neemt alles heel serieus,’ zegt ze, ‘en zij neemt het juist licht. Ze is speels en eigenzinnig. Hij hoort thuis in de jaren vijftig en zij wijst vooruit naar de jaren zestig. Zij is anti-burgerlijk. Hij kan dat alleen zijn in zijn dromen.’

         ‘Is dat niet wat hem typeert?’ vraagt hij. ‘Zijn levendige fantasieën?’

         Ze kijkt opzij, ze kijkt hem even aan. Ze knikt ja. Ja, hij is een dromer. Een fantast.

Hij vraagt: ‘En jij?’

         Ze blijft staan. Ze knikt, ze zucht. De lucht gaat open. De zon verwarmt haar schouders. Ze ademt in: hoi.  

over Basje Boer
Basje Boer is schrijver en essayist. Ze publiceerde essays, romans en verhalen, waaronder Liggend Naakt en Pose. Daarnaast schrijft ze regelmatig over film en (pop)cultuur voor o.a. De Groene Amsterdammer, de Volkskrant en de Standaard, en is ze redactielid van de Filmkrant. In de zomer van 2025 verschijnt haar nieuwe boek Geel over het kunstenaarschap.

Meer verhalen? Schrijf je in voor de nieuwsbrief en ontvang elke twee weken een nieuw verhaal in je inboxje. 

Voor onderweg, in bed of op de fiets: de verhalen hoor je nu ook in onze podcast.

word ook Kleine Vriend
€5 per maand

meer dan 180 mensen
gingen je voor!